Nou ja, een leek is plaatsgenoot Hans van Dartel bepaald niet. Als katholiek theoloog en ethicus gaat hij wel vaker voor in de katholieke kerk. Maar vandaag is hij bij ons en is zijn preektitel: ‘Solidariteit in tijden van corona. Een onvermijdelijk waagstuk. Voor jou. Voor mij.’

Het zal gaan over de morele verplichtingen die we als mens hebben tegenover onze naasten. Hoe ziet solidariteit er praktisch gezien eigenlijk uit? In dit soort tijden van corona waarin we vooral teruggeworpen worden op onszelf. Kunnen we wel onze broeders hoeder zijn? Wie is onze broeder of zuster eigenlijk? Tot hoever reiken onze verplichtingen tegenover anderen? Als het gaat om zorg? Of om recht doen aan een ander? Van wie moet ik mij iets aantrekken?

Als ik bijvoorbeeld in het station aangesproken word door een jongeman die mij om een bijdrage vraagt om ergens te overnachten: wat moet ik daar dan mee? Hoe heb ik mij te verhouden tot mijn buren in mijn straat. De mensen in mijn dorp? De kerk? Moet ik me überhaupt iets van hen aantrekken? Als ze een beroep op me doen?

De Joodse filosoof Avishai Margalit gaat uit van een onderscheid tussen ethiek en moraal: ethiek heeft volgens hem betrekking op de verhouding van mensen met hun naasten in hun directe omgeving. Ethiek betreft de verplichtingen die wij ervaren in de relatie tot die naasten direct om ons heen. Het gaat daarbij om ‘dikke’, betekenisvolle relaties: naar je kinderen, de leden van je gezin, je familie.

Moraal daarentegen heeft volgens Margalit betrekking op de manier waarop we ons verhouden tot mensen verder weg: tot mensen die niet tot jouw familie, of groep behoren. Het gaat bij moraal dus om ‘dunne’ relaties: om een appel dat je ervaart als je beelden voorbij ziet komen van oorlogsslachtoffers in Jemen. Of van een vloedgolf in Indonesië. Het doet wat met je, maar niet bijzonder veel. Heel anders wanneer je zoon of dochter je belt met een dramatisch beroep om hulp.

Volgens Margalit is een typerend element van het christendom dat het alle relaties die wij als mens tot elkaar hebben, om zou willen vormen tot dikke relaties: relaties dus die sterke ethische verplichtingen met zich mee brengen.

Als een jongeman op het station mij wat vraagt zou ik die vraag volgens deze benadering in principe niet anders dienen te behandelen als wanneer een zus van mij een beroep op me doet. Of een kind van mij. Dat vraagt nogal wat. Het lijkt erop dat het christendom en de filosofen die in datzelfde spoor denken, ons wat dat betreft voor een welhaast onmogelijke opgave stellen. Zeker in een tijd waarin gemeenschapszin steeds verder te zoeken valt en individualisering alles lijkt te overheersen. Wat kunnen we nog met een boodschap die ons oproept de ander lief te hebben? Wie die ander ook is. Wat kunnen we nog met een boodschap die ons in andere woorden hetzelfde zegt: namelijk dat we die ander recht dienen te doen, omdat hij net als wij drager van mensenrechten is?

Die vragen zou Hans willen onderzoeken. En aarzelend beantwoorden.