Met Pasen achter ons en Pinksteren voor ons kunnen we niet om de vraag heen waar we nu eigenlijk staan. Met ons volle geloof en belijden worden we aangevuurd door de Geest om gezamenlijk kerk te zijn. De gemeenschap van gelovigen die midden in de wereld staat, in al onze kwetsbaarheid geworteld in onze bezieling.

Door de eeuwen heen hebben we een bouwwerk opgericht dat vast stond als een huis. Een stevig fundament en midden in het dorp of in de stad. Voor iedereen zichtbaar en herkenbaar. En alom gewaardeerd vanwege de veilige plek die je er kon vinden. Iedere levensfase werd gemarkeerd door een gang naar dat huis. En velen waren er ook trouw tussen die momenten.

De verwarring waar we in onze tijd voor staan is compleet nieuw. En hoewel we de veranderingen aan voelden komen, zijn we eigenlijk onverstoorbaar voortgegaan op de bekende weg. En dat hebben we veel langer kunnen volhouden dan velen dachten. In de ogen van de critici was het einde van de kerk 50 jaar geleden al aanstaande.

Inmiddels weten we beter. De kerk zal nooit verdwijnen. Er zullen altijd mensen aangesproken worden en met elkaar de waarde van het geloof beleven, doorleven en uitdragen. Waarschijnlijk zelfs met meer bezieling dan velen lange tijd in de kerk hebben gevonden. Het geloof is een vitale kracht, die mensen zal blijven inspireren.

Maar die kerk, waarvan we het ontstaan met Pinksteren vieren? Die zal veranderen. Kleiner worden. Uit het midden van de stad of het dorp verdwijnen. Tenminste als verzamelplaats van gelovigen. Als monument zullen ze wel overleven. Maar de geloofsgemeenschappen die er nu nog van gebruik maken, zullen de komende jaren terug moeten naar hun oorsprong.

Wie zijn wij eigenlijk? Wat raakt mij? Hoe belangrijk is het? Wat is het ons waard? We kunnen elkaar niet dwingen daarop hetzelfde antwoord te geven. Laat staan het meest wenselijke antwoord vanuit het perspectief van de kerk: het is ons veel waard en daar hebben we alles voor over. Als we daarop (blijven) hopen, maken we het onszelf en elkaar onnodig moeilijk.

Als we naast diepgelovig ook nuchter zijn, is het al heel waardevol als we de meest wenselijke dingen uit ons geloof kunnen overdragen aan de volgende generatie. Voor degenen die dat wensen. En degenen die dat misschien later nog ontdekken. Als we het meest kostbare willen veiligstellen, moeten we bedenken wat ons het meest kostbaar is.

In de processen die zich overal in het land voltrekken, gaan de discussies vaak over het gebouw en de inboedel. De uiterlijkheden die zo vertrouwd geworden zijn, dat het voor gelovigen samenhangt met de inhoud. Begrijpelijk maar niet erg bestendig. Daar heeft de komende generatie niets mee. Wel met de echt waardevolle schat die de kerk bewaart.

Met Pinksteren worden we er opnieuw bij bepaald. Voor de leerlingen was het – na het vertrek van Jezus – volkomen onduidelijk wat er nu moest gebeuren. Hij had hun diep geraakt, maar wezenloos achtergelaten. Wel met een belofte: ik zal jullie de Geest sturen. En wat er toen gebeurde, verraste hen volkomen: het overkwam hen. Ze konden iedereen bereiken.

Omdat ze voor alle toehoorders verstaanbaar waren, en hun goede boodschap zo aanstekelijk was, kwamen velen tot geloof. En zij gingen terug naar alle windstreken waar ze vandaan kwamen. Het beeld daarbij doet me niet denken aan de huidige kerk. En voor zover het mij daaraan doet denken, voel ik mij daarbij niet echt thuis. Wat zegt dat over mij, over ons?

Er groeit een nieuwe generatie jongeren op. Zij zijn individualistischer dan ooit te voren. Ze moeten het zelf doen en hebben daarvoor veel kansen (als ze van huis een beetje basis in het leven hebben meegekregen). Maar zij komen wel meer dan de generatie voor hen met vragen. De vraag naar de zin. Waarom is alles zoals het is? Waarom leef ik? En waarvoor?

Dat zijn geen nieuwe vragen. Dat zijn eeuwenoude vragen die juist de basis waren voor de groei van de kerk. In de tijd dat er nog gezocht werd naar antwoorden en zij niet al van tevoren allemaal waren vastgelegd. Er waait een nieuwe geest. Ik weet niet in hoeverre het dezelfde Geest is. Maar misschien is het de uitdaging waard dat te onderzoeken. De jongeren op hun manier en wij op de onze. Of is dat verschil minder groot dan we denken?

 

ds. Roel Knijff