Nog geen dertig jaar geleden, toen ik met mijn studie theologie begon, stond de kerk als een huis. Niet alleen de voorgangers in de kerk, maar ook de kerk zelf stond hoog op lijstjes van betrouwbaarheid.

In korte tijd kan er veel veranderen. Daar is alle reden voor, zo moeten we in alle eerlijkheid toegeven. En wij liften vrolijk mee op de ellende in de Katholieke Kerk.

De wijze waarop mensen tegen het geloof aankijken is in die dertig jaar grondig veranderd. Mensen zijn niet kerkelijker geworden, dat ervaren we aan den lijve. Maar of mensen minder gelovig zijn geworden, is veel minder duidelijk. Het blijkt ook lastig te onderzoeken en hangt in grote mate af van de gestelde vragen.

Dat is niet vreemd, omdat mensen hun geloof volledig individueel verwoorden. De grens waar zij in hun beleving wel en niet gelovig zijn, ligt heel subtiel. Een vraag die te veel doet denken aan een kerkelijke inkleuring, krijgt al snel een negatieve reactie. Op een vraag die alle ruimte laat voor eigen beleving, wordt veel positiever gereageerd.

Het zal wel verwarrend zijn voor onderzoekers dat zij onder kerkgangers ook zeer verschillende opvattingen tegenkomen. Eigenlijk willen ze het liefst – voor alle duidelijkheid – dat kerkgangers gelovigen zijn, volgens de definitie zie zij daarvoor bedacht hebben. Als kerkgangers bijvoorbeeld geloofzoekers zijn, past dat niet in hun beeld.

Zo past het ook niet in hun beeld dat mensen die zeggen niet te geloven, eigenlijk worstelen met een onverwerkt kerkelijk verleden. Hun reactie vertelt over de pijn of de woede, die hen nog steeds raakt. Maar dat is echt geen uitgekristalliseerde vorm van hun geloofsbeleving. Ze zijn duidelijk over wat ze niet geloven. Maar wat geloven ze dan wel?

Voor mij is het verwarrend, dat vaak als bijna vanzelfsprekend argument tegen God, de ellende van de wereld wordt genoemd. Of dat geloof wordt benoemd als de bron van alle ellende. Los van de constatering dat dit weinig meer met beleving te maken heeft, verbaast het mij, dat dit feitelijk onweersproken blijft.

We kunnen wel constateren dat machtszoekers zich graag bedienen van de mogelijkheden die religie te bieden heeft. Wanneer je voor je eigen bedoelingen geloofsgemeenschappen aan je kunt binden, is dat natuurlijk heel erg verleidelijk. Daarvan zien we pijnlijke voorbeelden in de geschiedenis. En ook nu.

Ik zou tegenover deze opvatting een heel andere willen plaatsen.

Dankzij het feit dat mensen zich ten diepste laten bepalen door hun geloofsachtergrond, zijn ze weerbaarder tegenover machtsmisbruik. Ze wensen zich te verhouden tot andere waarden dan de waarden die op dat moment gangbaar zijn. Een mens gaat nadenken als de dingen ongerijmd zijn.

Het gaat fout als geloof en macht met elkaar verbonden worden. Laat iedereen daarvoor gewaarschuwd zijn. Daarom zal de theocratie per definitie ontsporen. En omgekeerd is dat ook de reden waarom seculiere machten zich zo fel verzetten tegen geloof. Door dit bloot te leggen voorkomen we veel domme uitspraken over de waarde van ons geloof.

Het lijkt misschien erg hoog gegrepen om het hierover te hebben, maar de gevolgen ervaren we dagelijks aan de lijve. Als wij geen moreel kompas meer hebben waarop we ons gezamenlijk oriënteren, als ieder een eigen moreel kompas heeft, dat per definitie ook (even) goed is, moeten we niet verbaasd zijn als we met elkaar gaan botsen.

Als kerken zijn we terughoudend geworden in ons maatschappelijk spreken. Vanwege ervaringen in het verleden is dat misschien terecht. Maar het is niet terecht in de huidige spraakverwarring over de waarde van geloof. En zeker niet als we zoeken naar antwoorden op de spannende vragen in onze samenleving. Wij koesteren een schat aan wijsheid.

Waarom kunnen we in onze samenleving niet gewoon toegeven, dat we ons ook als ongelovigen richten op de Joods-Christelijke traditie? Dan weten we weer waar we het over hebben. Dan hebben we weerwoord tegen degenen die niets snappen van onze opvattingen over humaniteit. Over het leven voor de dood. Zoals God het ons toewenst.

Roel Knijff