Aan het begin van ieder seizoen geloven ze er weer in. Dit seizoen kan het gebeuren. Dit seizoen is er weer de kans om te winnen. Ook al weten ze dat er teams zijn die sterker zijn, creatiever, met een betere conditie, geld enzovoort; ieder seizoen kan het zo verlopen dat zij degenen zijn die aan het eind bovenaan staan. Aan het begin van het seizoen kunnen ze er weer in geloven.

Het bijzondere is dat er ook altijd een team zal zijn, waarvoor het werkelijkheid wordt. Er is altijd een winnaar. Het geloof van één team redt het tot het einde. Voor de andere teams wordt gaandeweg het seizoen – en soms al heel snel – duidelijk dat het dit jaar niet gaat gebeuren. Voor sommige teams blijft het spannend tot het eind. Maar er kan er maar één de winnaar zijn.

Voor ons in de kerk gaat het hier over een heel ander geloof, dan waar wij het over hebben. Het is voor iedereen die nadenkt duidelijk, dat dit geloof in de competitie maar voor een klein percentage van de gelovigen werkelijkheid zal worden. Maar dan wel echt de werkelijkheid. Het geloof dat je had, wat je misschien nauwelijks durfde geloven, kwam uit.

Maar je moet daarna wel weer oppassen voor de gewone dingen van het leven. We hebben het over een geloof dat maar over een klein deel van het leven gaat. Als je het kampioenschap viert, moet je wel weer oppassen als je bierdrinkend de spoorweg oversteekt. Als je dat even vergeet, of niet meer kan bedenken, kan alles waar je in geloofde, opeens voorbij zijn.

Dan hebben we het over een ander geloof. Dan gaat het over het leven zelf, met alles dat daarbij komt. Dat is het geloof waar we het met elkaar in de kerk over hebben. Wat verwacht je van het leven, waar verlang je naar. Wat helpt je om er in te geloven, ook al weet je wat de risico’s zijn. Hoe houd je de hoop levend, ook als er menselijkerwijs gesproken niet zo veel meer mogelijk is.

Toch valt het mij op dat we het in de kerk steeds vaker hebben over het geloof dat lijkt op dat van de sportverening. Mensen kijken hoe het gaat. Ze zien dat de gemeenschap kleiner wordt. Ze voelen dat het lastig is anderen enthousiast te maken voor de kerk en worden bijna vanzelfsprekend zelf ook minder enthousiast. Bij een sportvereniging zou het voortbestaan zorgelijk worden.

Wat mij daarin verrast, is het gebrek aan geloof. Wij noemen onszelf een geloofsgemeenschap. Over het algemeen lukt het aardig goed om die onderlinge gemeenschap te voelen. Zeker als er in de gemeente gedeelde ervaringen zijn die de betrokkenheid verdiepen. Dat kunnen mooie ervaringen zijn, maar ook moeilijke; dat kan vol vreugde zijn, maar ook heel verdrietig.

Maar als het gaat om de kerk, slaat de nuchterheid steeds vaker toe. Als er niet meer jongeren actief worden in de gemeente, dan zie je over verloop van tijd de gemeenschap wel heel sterk uitdunnen. En hoe moet dat dan verder? Als er straks geen toekomst meer is, is er nu eigenlijk ook al geen toekomst meer. Op dat punt aangekomen gebeurt er iets dramatisch.

Dat is het punt waarop je constateert dat het geloof verdwenen is. Ging het tot dan toe nog over anderen, op dat moment gaat het over jezelf. Op dat punt aangekomen is het goed te beseffen welk geloof eigenlijk verdwenen is. Het geloof in Christus? Meestal niet. Het gaat om het geloof in de geloofsgemeenschap. De gemeenschap die 2000 jaar geleden op Pinksteren begon.

Vaak beseffen we nog wel dat er andere plaatsen in de wereld zijn waar het met de kerk heel anders gaat dan bij ons. Maar daar gaat het eigenlijk niet om. Het gaat om ons geloof. En nu niet alleen het geloof in Christus, maar ook in de dagelijkse praktijk van ons eigen leven. Leeft het nog wel? Want daar begint het mee. Hoe weten we ons geraakt?

In de situatie van de eerste christenen wachtte hun veel ellende na hun bekering. Maar dat was duidelijk niet het belangrijkste; ze hielden vast aan hun geloof, ook in de moeilijkheden. En dat verwonderde anderen. Het respect dat ze daarmee afdwongen, trok steeds meer mensen aan. Omdat ze het ondanks de druk van buiten, (samen) in hun geloof goed hadden.

Wij spelen geen competitie waarvan het zeker is dat één van de teams gaat winnen. Wij spelen geen spel. Maar we mogen het geloof wel spelenderwijs weer tot leven laten komen. Bijvoorbeeld door met Hemelvaart weer even te voelen hoe het allemaal begonnen is; als we buiten zijn, aan het water van Maas. In alle eenvoud. Maar wel bij de kern waar het om gaat.

Een groot geloof in de goede afloop, voor ieder persoonlijk en voor de hele gemeenschap samen. Zonder dat geloof, kunnen we niet spreken over een geloofsgemeenschap. Soms lijkt het of het van ons afhangt. Zo is het natuurlijk niet. Maar hoe het gaat verlopen hangt wel met ons samen. Als wij Pinksteren zouden beleven als het grootste feest van ons geloof, kunnen we de prijs nu al in ontvangst nemen.

ds. Roel Knijff